Gerrit Post (20) en Lijsje van Oosten (21)

Het geslacht Post
De oudst bekende uit het geslacht Post (waar ik van afstam, er zijn meerdere geslachten Post) was Jacob Post, die rond 1650 in Kralingen bij Rotterdam woonde. Zijn zoon Pieter vestigde zich in Overschie en zijn kleinzoon Simon in Pijnacker. Achterkleinzoon Jacob verhuisde naar Schipluiden. Het waren boeren, die denkelijk hun grond pachtten.
Image VL00050
Een trasmolen. Steen vermalen in een afgesloten werkplaats moet erg ongezond zijn geweest voor de arbeiders.
Jacobs zoon, Gerrit Post (1749-1834), trouwde in 1780 in Schipluiden met Neeltje van der Kooij (1756-1833). Zij gingen in Maasland wonen, waar hun acht kinderen werden geboren. Rond 1820 vertrokken ze naar Rijswijk. Hun zoon Arij (1789-1860) trouwde in 1815 met Pietertje van den Akker (1792-1848) en werd landbouwer in Rijswijk, later in het nabijgelegen Nootdorp. Zij kregen twaalf kinderen, onder wie mijn betovergrootvader Gerrit (20).

Gerrit
Gerrit wordt geboren op 12 augustus 1819 in Rijswijk, als zoon van Arij Post (40) en Pietertje van den Akker (41). Zijn vader is pachtboer. Gerrit is het derde van twaalf kinderen, van wie vier jong overlijden. Hij is de oudste jongen in het gezin en dus zal hij na zijn schooltijd wel thuis hebben moeten helpen.

Lijsje
Lijsje (of Elisabeth) wordt op 16 maart 1819 geboren in Rijswijk. Haar ouders zijn Abraham van Oosten (42) en Pleuntje van den Akker (43), die tien kinderen krijgen; vijf van hen worden volwassen. Lijsjes vader is trasmolenaarsknecht.
In een trasmolen werd tufsteen fijngemalen tot tras, dat vermengd met schelpenkalk en water metselspecie opleverde. Dat was natuurlijk een heel stoffige omgeving, toch is Abraham van Oosten 83 jaar geworden.

Gerrit en Lijsje
Ze trouwen, allebei 21 jaar oud, op 19 november 1840. Ze zijn neef en nicht, want hun moeders zijn zusters. Gerrit en Lijsje blijven in Rijswijk wonen, waar drie zonen worden geboren. De tweede van hen is mijn overgrootvader Abraham (10). In Gerrits huwelijksakte staat dat hij landbouwman is, vermoedelijk werkt hij op het bedrijf van zijn vader.
In Rijswijk stonden veel buitenplaatsen van de elite uit Den Haag. Bij dergelijke huizen hoorden één of meerdere boerderijen. De kans is groot dat vader Arij Post zo’n huisboerderij pachtte. In de streek Delfland, waarin Rijswijk ligt, waren dat vrijwel uitsluitend melkveehouderijen. Arij had een flink aantal mensen in dienst, voornamelijk meisjes, wat een bewijs is dat hij inderdaad koeien hield. Melken en zuivelbereiding waren namelijk vrouwenwerk.

Image VL00051
De handtekeningen van bruidegom Gerrit Post en bruid Lijsje van Oosten. Daaronder die van de getuigen en van de ouders. Onder Arie Post staat de krabbel van de moeder van Gerrit, Pietertje van den Akker, zij is blijkbaar vergeten hoe dat moet. Haar zus Pleuntje, de moeder van Lijsje, kan het wel keurig opschrijven.

In augustus 1851 gaat het gezin van Gerrit naar Stompwijk, waar familie van Lijsje en eveneens een broer van Gerrit woont. Ook daar is het meest weidegrond en Gerrit is er bouwman (boer). In 1852 geeft hij de geboorte van een levenloos kind aan en in 1855 de geboorte van een dochter.
In juni 1855 vertrekken ze naar de pas drooggemalen Haarlemmermeer. Hun dienstmeisje gaat mee.

Image VL00051a
‘Buitenplaats Den Burch bij Rijswijk’ van Willem Roelofs (1864).
In een dergelijke omgeving werkte Gerrit Post in zijn jonge jaren.
Het vee hoorde bij de zogenaamde huisboerderij, die waarschijnlijk een eindje verderop lag. Zo’n bedrijf moest onder meer zorgen voor de dagelijkse levering van verse zuivelproducten aan de bewoners van de buitenplaats. In die tijd was de scheiding tussen land en water nog niet zo scherp afgestoken als tegenwoordig, zodat de koeien konden ‘pootjebaden’. Dat had wel wat afkalving van de oever tot gevolg.
Image VL00052
Tekening uit de negentiende eeuw van een Delflandse melkmeid op weg naar het weiland. Het juk, om na gedane arbeid twee zware gevulde emmers te kunnen dragen, hangt op haar rug.
Image VL00052a
Een boerderij in Stompwijk.
Image VL00052b
‘De weg naar Stompwijk’ van Willem Roelofs (1875).
Langs deze weg zijn Gerrit en Lijsje met hun kinderen van Rijswijk naar Stompwijk gegaan.
Waarschijnlijk namen ze hun bezit aan koeien en kleinvee en een boerenkar vol huisraad mee.

In de Haarlemmermeer
In de nieuwe polder pacht Gerrit een stuk grond, want hij staat in het bevolkingsregister als landbouwer geregistreerd. Of de eigenaar van het perceel er al een huis op had laten zetten, of dat Gerrit dat zelf moest doen, weet ik niet.
Het laatste was dikwijls het geval in die ontginningstijd en dan diende het gebouwde boerderijtje als onderpand voor de betaling van de pacht. Werd je op straat gezet, omdat je door langdurige tegenslag die pacht niet meer kon opbrengen, dan was je alles kwijt, want je spaarcentjes zaten in de opstallen. Dat kwam helaas nogal eens voor in die moeizame beginjaren.
Image VL00053
Tekening uit 1860 van het gemaal de Leeghwater.
Gerrit en Lijsje gaan aan de rand van de zuidpunt van de Haarlemmermeer wonen, ongeveer één kilometer ten noordwesten van het gemaal de Leeghwater, aan de Veldweg, dat betekent onderaan de dijk. Het gezin is waarschijnlijk georiënteerd op Sassenheim wat betreft kerk, school en inkopen. Het pontveer over de Ringvaart naar die plaats, de zogenaamde Sassemer Pont, is vlakbij en dan is het nog zo’n twee kilometer lopen.
Veel geluk brengt deze verhuizing hun niet. In 1857 wordt een zoontje geboren, dat slechts enkele weken oud wordt. In 1858 overlijdt het dochtertje op driejarige leeftijd en op 12 oktober 1859 sterft Lijsje, zij is veertig jaar geworden. Gerrit blijft achter met drie kinderen, Arie van veertien, Abraham van twaalf en Pieter van negen jaar.
Hoewel Gerrit en Lijsje ongetwijfeld een wat betere woning hadden dan de losse arbeiders en de polderwerkers, zullen de ziekten die de Haarlemmermeer in die periode teisterden hun deur wel niet voorbij zijn gegaan.

In de vijftiger jaren van de negentiende eeuw gaat een dame, in de veronderstelling dat het land al begaanbaar is, met haar kinderen en een vriendin een voettocht maken in de Haarlemmermeer. Dat avontuur beschrijft zij in haar dagboek. Ze raken hopeloos in de modder verzeild en ze moeten door een stelletje polderwerkers daaruit bevrijd worden. Tot overmaat van ramp worden ze overvallen door storm en regen, maar gelukkig ontdekt het gezelschap een hut.
‘De hut die wij binnentraden leverde een waardig tafereeltje op voor Jan Steen. Het flauwe schijnsel eener koperen olielamp verlichtte slechts gedeeltelijk het vertrek, zoodat wij pas, toen wij op de matten stoelen gezeten waren, de bijzonderheden konden onderscheiden. In een donkeren hoek sliepen twee mannen op een kermisbed, waarop zich aan het voeteneinde een groote zwarte herdershond genesteld had. Op een ladder en op één der stoelleuningen verbeeldden zich een zestal kippen dat zij op stok zaten, aan de zoldering hingen kooien met vogels. De zeventigjarige vrouw, wier kin en neus elkander vertrouwelijk tegemoet traden (ze had dus geen tanden meer. A.N.) en wier rimpelige gelaat door een rooden zakdoek was omlijst, beijverde zich om koffie voor ons te zetten, want ontbering gedoogt geen kieskeurigheid en naarmate onze vermoeienis vermeerderde en onze provisiën verminderden, werden onze eischen minder groot. Wij vonden het zelfs een ongekende weelde om melk te proeven van de geit, die om onzentwille in haar nachtrust gestoord, in de kamer gemolken werd.’
De gastvrouw gaat in haar bedstee slapen en het ‘bezoek’ brengt, op stoelen gezeten, de nacht door. Bij het krieken van de dageraad vervolgen ze hun tocht naar huis. Een prachtig ooggetuigenverslag van de leefomstandigheden van de gewone man in de woestenij, die de Haarlemmermeer toen nog was.

Hoe verdient Gerrit in de Haarlemmermeer de kost?
Weliswaar heb ik geen aanwijzingen daarvoor kunnen vinden, maar gezien zijn achtergrond is het eigenlijk zeker dat Gerrit een veehouderij had. Bovendien was de Haarlemmermeer vlak na de drooglegging heel drassig, met name in het gebied waar hij zich had gevestigd, en dat leent zich niet goed voor akkerbouw. Veel boeren, die daar wel mee begonnen waren gingen noodgedwongen al snel over op veeteelt.
Rond 1860 komen twee broers van Gerrit ook in de Haarlemmermeer wonen, niet ver bij hem vandaan. Het zijn scheepsjagers.
Daarna worden Gerrit en zijn zonen Arie en Pieter in akten afwisselend als landbouwer (onder die noemer vallen ook de veehouders) en als scheepsjager vermeld. Erg verwarrend allemaal. Ik denk dat Gerrit een bescheiden bedrijfje had dat niet zo goed liep, waardoor hij er wat bij moest verdienen. Wie weet deed de runderpestepidemie van 1866/1867 hem de das om.

Wat deed een scheepsjager?
Image VL00054
Een gevelsteen met een scheepsjager uit de zeventiende eeuw. Hij zit met zijn beide benen aan één kant op het paard.
De Ringvaart rond de Haarlemmermeer was een drukbevaren water. In de jaren dat Gerrit actief was waren het nog overwegend zeilschepen. Wanneer de wind wegviel of er tegenwind was, moest het schip worden ‘gejaagd’, getrokken door een paard. De scheepsjagers wachtten op strategische punten op een boot die hun diensten nodig had, of zaten de tijd uit in één van de tientallen kroegjes, die er toen langs de Ringdijk stonden. Door onderlinge afspraken hadden ze ieder een vast traject. Het bewijs dat ze hun werk mochten uitvoeren, omdat ze daar belasting voor hadden betaald, was een penning, die ze aan hun broekriem hingen. De paarden waren meestal afdankertjes van boeren of vrachtrijders. Die beesten hadden geen prettige oude dag, want een zwaarbeladen schip in beweging brengen vereist heel wat kracht. De scheepsjager zat dwars op zijn knol. Terwijl die voort ploeterde kon ‘de baas’ een boterham eten uit zijn ‘stikkezakkie’ en, wat vaak gebeurde om de kou te bestrijden, een borreltje drinken. Scheepsjagers waren, op zijn zachtst gezegd, niet erg in aanzien.

Gerrits tweede huwelijk en zijn laatste jaren
In 1869 hertrouwt Gerrit met een vrouw van zijn leeftijd, die nog een dochtertje krijgt, dat na enkele maanden overlijdt. Gerrit gaat rond 1880 verhuizen naar de Huigsloterdijk, tegenover Oude Wetering. Daar wonen zijn zonen Pieter en Abraham (10) al sinds een paar jaar en ze zijn scheepsjagers. Het zuid-oostelijk gedeelte van de Ringvaart is dan een stuk van de hoofdvaarroute tussen Rotterdam en Amsterdam, mogelijk is dat de reden voor hun komst naar die kant van de Haarlemmermeer. Vermoedelijk houdt Gerrits zoon Arie het boerenbedrijfje in de buurt van de Leeghwater aan.
In 1887 stappen Gerrit, Pieter en Abraham met hun gezinnen uit de Nederlands Hervormde Gemeente van Oude Wetering, waar ze op de Huigsloterdijk kerkelijk bijhoren (zie Jacob van der Blom (14)). Zij worden gereformeerd.
Wanneer Gerrit in 1893 getuige is bij het huwelijk van zijn kleindochter Elisabeth (5) met Arie Cornelis Snaterse (4), zegt hij 75 jaar te zijn. Hij weet het blijkbaar niet precies, want in werkelijkheid is hij ruim een jaar jonger. Als zijn beroep geeft hij vrachtrijder op, het kan zijn dat hij zijn zoon Pieter helpt, die doet dat werk naast de scheepsjagerij. Gerrit overlijdt op 13 maart 1896, 76 jaar oud.
Vrijwel op de plek waar hij zo lang gezwoegd heeft om wat profijt uit zijn bedrijf te halen en waar zijn eerste vrouw en twee van zijn kinderen misschien zijn bezweken door de slechte leefomstandigheden in de jonge Haarlemmermeerpolder, raast nu het verkeer over de snelweg A 44.


Deze website is gemaakt en ontworpen door NMMOnline.