Cornelis Verheul (18) en Dirkje Verburg (19)

Het geslacht Verheul
De naam Verheul betekent: wonende bij de heul. Een heul is een waterdoorgang in een dijkje, die wordt overspannen door een bruggetje of eenvoudigweg een plank.
De eerste bekende Verheul was Dirck Thijszoon, die een boerderij had in Hilligersberg, nu een gedeelte van Rotterdam. Hij overleed rond 1625.
Dan volgen er vier Willems. De tweede verveende ten noorden van Hilligersberg, de derde ging rond 1720 naar Zevenhuizen, ten westen van Gouda, ook een veenstreek, de vierde was daar rietsnijder.
De jongste zoon van rietsnijder Willem, Arij Verheul (1760-1835), was watermolenaar in Zegwaard en daarna, vanaf 1788, in de Drooggemaakte Gelderwoudsche Polder in Zoeterwoude. Een watermolenaar maalde het overtollige water uit een polder weg, hij was in dienst van het Waterschap. Na Arij zijn nog vier generaties van zijn nakomelingen in dat beroep werkzaam geweest. Arij trouwde in november 1786 in Leiderdorp met Johanna Jacoba Waardenburg (1765-1830).
Image VL00040
‘Watermolen in de polder Leidsche Dam’ van Paul Gabriël (1884). Zo zal de molen van Arij Verheul er ook hebben uitgezien en de afgelegen ligging komt overeen met de situatie in de Drooggemaakte Gelderwoudsche Polder.
Zij kregen twaalf kinderen, niet één van hen overleed jong, een uitzondering in die tijd. De zesde in dit gezin was mijn betovergrootvader Cornelis (18).

Een stukje uit een krant
In de Leidsche Courant van 19 november 1937 staat een interview met Jan Verheul, 86 jaar oud en watermolenaar in ruste van de Drooggemaakte Gelderwoudsche Polder in Zoeterwoude. Hij was een neef (zoon van een broer) van Cornelis (18).
‘Toen kwam het gesprek weer op de molen, die nu is afgebroken, en met weemoed vertelde de oude molenaar van de vele molens die verdwenen zijn. Op onze vraag hoeveel molens hij vanaf de dijk in zijn jeugd kon zien, geraakte de oude man in geestdrift en hij tekende met de handen de windrichtingen en voor zijn ogen kwam weer het beeld uit zijn jeugd en in snelle opvolging werden ze opgenoemd. "In het westen Starrevaart met drie, Stompwijk met drie, de oude polder met zes, noordwaarts de Hazerswoudse zeventien...." en wij noteerden en telden ze en kwamen wel tot 120 molens, die in het gezicht lagen bij een heldere dag.’
Dat uitzicht is inmiddels ingrijpend veranderd, de molens zijn vrijwel allemaal afgebroken en je kijkt nu tegen een woonwijk van Zoetermeer aan. Het water in de polders wordt tegenwoordig door computergestuurde elektrische gemalen op peil gehouden.

Cornelis
Cornelis wordt geboren op 14 augustus 1792 in de gemeente Zoeterwoude. Zijn ouders zijn Arij Verheul (36) en Johanna Jacoba Waardenburg (37). Cornelis’ vader is watermolenaar; van wat je daarmee verdient kun je zo’n groot gezin niet onderhouden, waarschijnlijk heeft hij ernaast ook een aantal koeien. Cornelis moet in Zoeterwoude-dorp naar school, dat ligt een uur lopen, zeker voor een kind, van de molen vandaan. Benthuizen is dichterbij, maar in dat plaatsje wordt dan nog geen onderwijs gegeven.
Image VL00041
De plaats van de watermolen van Arij Verheul. Hij kon meteen op het boezemwater lozen.
Minstens drie broers van hem kiezen hetzelfde beroep als hun vader. (Zoeterwoude alleen al had twaalf molens om het water uit de polders weg te malen.) Hijzelf voelt daar kennelijk niet voor, want hij wordt boerenknecht. Ik denk bij zijn oom Rokus Verheul, die in 1805 een boerderij kocht in Benthuizen. Diens vrouw was destijds getuige bij Cornelis’ doop en daar werd een bepaalde verantwoordelijkheid aan verbonden. In Benthuizen ontmoet hij een ‘dienstbare’, Dirkje Verburg.

Dirkje en haar ouders
Dirkje wordt op 29 januari 1803 in Benschop geboren, zij is het oudste kind van Jan Verburg (38) en Swaantje van Duuren (39). De familie van haar vader woonde al sinds het midden van de zeventiende eeuw in Benschop, een plaatsje in de Lopikerwaard met ongeveer vijfhonderd inwoners. Jan Verburg is arbeider en hij trouwt in november 1802 met Swaantje. Het echtpaar krijgt tien kinderen, acht van hen worden volwassen. Ze verhuizen rond 1806 naar Lopik en in 1820 naar het nabijgelegen Jaarsveld. Wanneer Swaantje in oktober 1842 op 62-jarige leeftijd overlijdt, staan ze in Vleuten ingeschreven. Daarna gaat Jan weer terug naar Benschop, waar hij in oktober 1849 sterft, 69 jaar oud.
Vóór haar huwelijk werkt Dirkje in Benthuizen, als ‘dienstbare’, dat is boerenmeid. Waarom ze zo ver van haar ouders vandaan een baan had weet ik niet. Er woonde een oom van haar vader in Zoeterwoude, dat tegen Benthuizen aan ligt, misschien was dat de reden voor haar komst. Maar het blijft vreemd, dat ze als enige uit een gezin, en dan nog zo jong, helemaal naar die plaats trok. En ze kan beslist niet alleen op reis zijn gegaan.
Het volgende is louter een vermoeden: het is mogelijk dat een familielid Dirkje toen ze klein was ‘adopteerde’ en meenam naar Zoeterwoude. Vroeger kwam het voor dat arme mensen, die het ene kind na het andere kregen, er eentje, of soms meerdere, afstonden aan iemand die ze zelf niet had en/of beter gesitueerd was. Dirkje heeft later geen van haar dochters naar haar moeder vernoemd, daar kun je vaak wel iets uit opmaken. In Benthuizen ontmoet Dirkje boerenknecht Cornelis Verheul.

Cornelis en Dirkje
Zij trouwen op 23 november 1821 in Zoeterwoude. In hun huwelijksakte staat van beiden ‘wonende te Soeterwoude, doch onlangs gewoond hebbende te Benthuijzen’. De ouders van Cornelis zijn aanwezig en de vader van Dirkje. Haar moeder niet. Die heeft nog zes of zeven kinderen thuis en de jongste is een paar maanden oud, dan kun je natuurlijk moeilijk weggaan. Maar Dirkjes vader moet er wel bij zijn, want zijn dochter is minderjarig en heeft dus zijn toestemming voor een huwelijk nodig. In de akte staat ook dat Dirkje en haar vader niet kunnen schrijven. Zou Cornelis, die dat wel kan, een brief hebben gestuurd naar Jaarsveld met het bericht dat Dirkje gaat trouwen en dat het noodzakelijk is dat Jan Verburg overkomt? Of werd zoiets gedaan door de ambtenaar van de Burgerlijke Stand? Jan heeft die brief door een ander moeten laten voorlezen en een eventueel antwoord moeten laten schrijven. Hij was niet de enige, toen was in Nederland meer dan één derde van de mannen en ruim de helft van de vrouwen analfabeet.

Een reis
Image VL00042
Een trekschuit uit het midden van de negentiende eeuw bij een pleisterplaats. Rechts staat de scheepsjager met zijn paard.
In die tijd waren de wegen in Nederland voor het merendeel onverhard, waardoor ze in een natte periode onbegaanbaar werden. Daarom reisde men bijna altijd over water, met de trekschuit door mensen die dat konden betalen en met een (uiteraard zeil-) vrachtschip door wie arm was. Voor een paar centen of voor wat werken aan boord mocht je een eindje meevaren, zo kwam je wel een keer op je plaats van bestemming. Liften heet dat nu. Het ligt voor de hand dat Jan Verburg op die manier naar Zoeterwoude is gegaan in de regenachtige maand november.
Er was heel veel binnenvaart, vrijwel alles werd per boot vervoerd, zodat je een goede kans had dat je een schipper trof die je mee wilde nemen. En zat het tegen, dan liep je een stukje, als de staat van het jaagpad dat tenminste toeliet. De rivier moest je zeker blijven volgen, anders verdwaalde je gemakkelijk, want bewegwijzeringborden waren er nog niet (was dat wel het geval geweest, dan had het voor Jan niets uitgemaakt, hij kon toch niet lezen). In je eigen vertrouwde omgeving oriënteerde je je aan de hand van de kerktorens die in het zicht lagen. In een streek die je niet kende had je een probleem. Hoe zou Jan de weg naar het hemelsbreed veertig kilometer verder gelegen Zoeterwoude hebben kunnen vinden? Landkaarten waren er in een dorpje als Jaarsveld waarschijnlijk niet, de schooljeugd mocht al blij zijn als er in het leslokaal een door de meester zelf getekend exemplaar hing. Heeft de plaatselijke onderwijzer Jan gezegd langs welke waterwegen (50 km) hij moest gaan en van die route een schetsje voor hem gemaakt?
Image VL00043
‘Vaart bij Schiedam’ van Willem Roelofs (1889).
De jaagpaden moesten aan de kant van het water worden vrijgehouden van bomen en struiken. Van enige bestrating was geen sprake, meestal was het een modderboel.
Ik veronderstel dat die afstand afleggen door telkens korte stukjes met een boot mee te varen in één dag niet mogelijk was in november, dan is het immers vroeg donker. Jan moest dus overnachten aan boord van een schip, of in een boerenschuur. Het was een hele onderneming en gedurende de tijd die hij van huis was verdiende hij niets. Zou hij zijn zeventienjarige zoon Thomas hebben meegenomen, als gezelschap en voor de veiligheid? Alleen op pad gaan naar een vreemd gebied bracht risico’s met zich mee. Ik heb vaak genoeg in de begraafboeken en in de Burgerlijke Stand gezien:‘onbekende man’, soms ‘onbekende man uit het water’.
Tijdens zijn verblijf in Zoeterwoude zal Jan wellicht hebben geslapen in de molen van Cornelis’ ouders. In de bedstee naast het echtpaar, vanzelfsprekend aan de kant van de man. Zo deden ze dat, voor logees schoof je gewoon een eindje op! Eenmaal weer in Jaarsveld heeft Jan vast nog dikwijls verteld van zijn verre tocht, omdat toen heel wat mensen hun leven lang niet veel meer zagen dan hun eigen dorp en de naaste omstreken.
Of Dirkje na de bruiloft haar familie ooit heeft teruggezien is twijfelachtig. Je ging vroeger niet voor je plezier op reis, gesteld dat je daar de tijd en het geld voor had, het was een ingewikkeld gedoe en niet zonder gevaar. Er werd ’s zondags in de kerk een dankgebed uitgesproken, wanneer iemand, die naar een ander deel van Nederland was geweest, behouden was teruggekeerd.

Image VL00043a
Handtekeningen van Cornelis Verheul en zijn ouders.

Het gezin van Cornelis en Dirkje
Nadat ze zijn getrouwd gaan Cornelis en Dirkje weer in Benthuizen wonen. In die plaats worden al hun kinderen geboren. Ze krijgen er negen, van wie vier jong sterven. Mijn overgrootmoeder Elisabeth (9) groeit op in dit gezin.
Cornelis verdient de kost als boerenknecht, in het begin van zijn huwelijk bij een zoon van oom Rokus, die in 1821 is overleden. Maar botert het niet zo tussen de twee neven? In 1824 heeft Cornelis een ander adres, hij heeft blijkbaar een nieuwe baas, want vaste krachten woonden altijd bij de boerderij waar ze werkten. In 1835 zitten ze in een arbeidershuisje van landbouwer Van der Knijff. Later overlijden Cornelis en Dirkje daar vrij snel na elkaar, ‘in behoeftige omstandigheden’. Cornelis sterft op vijftigjarige leeftijd op 30 oktober 1842, Dirkje op 11 april 1843, veertig jaar oud.

De kinderen
Na de dood van hun ouders blijven de kinderen in het huisje bij het bedrijf van Van der Knijff wonen, in ieder geval tot eind 1843. Misschien is de oudste zoon, Arie, er in dienst, net als zijn vader dat was, zodat ze niet hoeven weg te gaan om plaats te maken voor een nieuwe knecht.
Wie de voogdij over de kinderen kreeg is niet bekend, het betreffend archief is verbrand.
Mijn overgrootmoeder Elisabeth (9) ging vermoedelijk naar familie in Leiderdorp, daar woonde ze tot ze in 1863 trouwde met Teunis Snaterse. Twee van haar broers waren, toen ze volwassen was, belangrijk in haar leven: Arie, die zetboer werd in de Haarlemmermeer en Jan, via wiens huwelijk met Mijntje Snaterse ze haar man leerde kennen.


Deze website is gemaakt en ontworpen door NMMOnline.