Arij Snaterse (16) en Neeltje van Es (17)

Arij
Arij wordt geboren op 29 augustus 1798 in een huis aan de Platteweg in Sluipwijk, als zoon van Jan Snaterse (32) en Caatje Uijttenbroek (33). Zijn vader is een veeboer die er tevens een herberg op na houdt, maar die is al gesloten wanneer Arij de leeftijd heeft bereikt om mee te kunnen helpen op het bedrijf. Hij is het derde kind uit het tweede huwelijk van zijn vader, in totaal heeft hij elf broers en zusters, de drie vroeg gestorven kindertjes niet meegerekend. Arij krijgt onderwijs.
Image VL00034
Handtekeningen van Arij en Neeltje bij hun huwelijk.
Hij zal zich als schooljongen vast nooit hebben verveeld; er was altijd veel te doen op de boerderij, de koeien van het land halen, de stal uitmesten, de moestuin wieden, in een bootje het water op om te vissen, noem maar op. En toen hij wat ouder was werd hij waarschijnlijk ingeschakeld bij de turfwinning, want dat had zijn vader ook ter hand genomen.
De moeder van Arij sterft wanneer hij vijftien is. Zijn twee jaar oudere zuster, Johanna, neemt daarna de leiding in die drukke huishouding over.
In 1817 meldt Arij zich aan voor de militaire dienst. Zoals gebruikelijk wordt er een signalement van hem gemaakt. Zijn lengte is 1.75 meter, hij heeft een ovaal gezicht, een breed voorhoofd, blauwe ogen, ordinaire (gewone!) neus, grote mond en ronde kin en zijn haar en wenkbrauwen zijn blond. Arij wordt gelukkig uitgeloot.
Het was destijds inderdaad boffen wanneer je niet hoefde te dienen. De dichte pakking in de kazernes en de slechte omstandigheden tijdens de oefeningen in het veld maakten dat heel wat militairen overleden door ziekten. Dat overkwam ook een jongere broer van Arij, Gerrit, die als soldaat in fort Liefkenshoek (Noord-Brabant) in 1831 stierf aan een slijmberoerte, zoals de doodsoorzaak in de akte wordt genoemd. Dat is volgens het woordenboek Van Dale: stikking ten gevolge van snelle afscheiding van grote hoeveelheden slijm in de luchtwegen.
In april 1819 overlijdt vader Jan Snaterse; Arij erft vermoedelijk weinig tot niets. Het boerenbedrijf wordt voortgezet door zijn acht jaar oudere halfbroer Dirk. Hij neemt ook de voogdij over de minderjarige broers en zusters op zich. Arij zal in die tijd wel bij hem hebben gewerkt. In 1821 trouwen zowel Dirk als Johanna, misschien dat Arij dan zijn ouderlijk huis verlaat. Wanneer hij in 1824 in het huwelijk treedt, woont hij in de gemeente Stein, waar hij arbeider is.

Neeltje en haar ouders
Neeltje komt ter wereld in Sluipwijk op 21 september 1806. Haar ouders zijn Teunis van Es (34) en Willemijntje Rib (35).
Haar vader werd in 1769 geboren in Groot-Ammers en hij vertrok rond 1785, samen met vier broers, naar Sluipwijk, mogelijk omdat daar in die periode veel werk te vinden was in de vervening. Teunis trouwde met een meisje uit die plaats, Willemijntje, en ze gingen wonen aan de Platteweg. Het echtpaar kreeg zeven kinderen, van wie vier als baby stierven. Omdat Teunis in de loop van zijn leven veel verhuisde, is het vrijwel zeker dat hij in het veen werkte of losse boerenarbeider was. Of afwisselend beide. Want een vaste knecht was gebonden aan een plek.
In 1812 spande een chirurgijn uit Oudewater een proces aan tegen ‘Teunis van Es, werkman aan de Platteweg te Sluipwijk’. Teunis was die man 43 francs (toen f 20,-) schuldig voor eerder verleende medische hulp. Arme mensen gingen vroeger zelden naar een arts, of wat daar voor doorging, want dat was een kostbare zaak. Deden Teunis en Willemijntje een beroep op die chirurgijn in de hoop dat hij een ziek kind beter kon maken? Was het tevergeefs? In 1812 waren vier van de zes overleden. Teunis verdiende in die tijd als ongeschoold arbeider ongeveer zestig cent per dag en er was in de winter lang niet altijd werk. Het zal heel moeilijk zijn geweest, zo niet onmogelijk, om deze schuld af te lossen.
De Platteweg, waar Teunis en Willemijntje woonden, is een oud dijkje, dat de grens is tussen Sluipwijk en de polder Willens in de gemeente Stein. Ze werden nu eens in Sluipwijk, dan weer in Willens ingeschreven. Het zegt weinig, ik denk dat ze telkens met hun ongetwijfeld schamele boeltje van de ene kant van de Platteweg naar de andere trokken, wanneer er ergens een huisje vrijkwam met een lagere huur. Ze moesten van zó weinig leven dat elke cent telde.
Hun laatste dochter, Antje, werd geboren in 1818, toen moeder Willemijntje 49 jaar was. In 1846 woonde deze Antje, zonder beroep, nog bij haar ouders. Hun dochter Neeltje en wellicht ook hun zoon Frank waren op dat moment al gestorven.
Teunis overleed op 1 september 1847, bijna 78 jaar oud, en Willemijntje op 11 mei 1852, op 83-jarige leeftijd. Hun schoonzoon, Arij Snaterse, gaf de dood van Teunis aan en haar buren die van Willemijntje. Wat een droevig leven.

Image VL00035
Een kaartje van Sluipwijk uit 1813. Het grijze is water. Stein is polderland. Vogelenzang is net zo verveend als Sluipwijk, maar die buurt ligt in de gemeente Reeuwijk en dus wordt dat niet op deze kaart aangegeven.
Arij en Neeltje
Zij trouwen op 28 mei 1824 in Stein. Neeltje is zeventien jaar, van beroep arbeidster en ze is vier maanden zwanger. Haar ouders zijn aanwezig en verklaren niet te kunnen schrijven. De getuigen zijn blijkbaar lieden die regelmatig bij het gemeentehuis rondhangen, want hun namen staan onder veel huwelijksakten. Kennelijk zijn de twee volwassen halfbroers van Arij er niet bij. Hebben ze geen tijd, of vinden ze Neeltje veel te min voor hun familie? Het eerste kind van Arij en Neeltje wordt in Stein geboren en overlijdt kort daarna. In 1825 gaan ze naar Sluipwijk verhuizen en in 1827 naar Reeuwijk. In de dertiger jaren zitten ze in de wijk Vogelenzang, een gedeelte van Reeuwijk waar uitgebreid wordt verveend en dat bijna helemaal wordt omsloten door de veenderijen van Sluipwijk. Ze wonen afwisselend in de gemeenten Reeuwijk en Sluipwijk, maar hun leven lang niet verder dan een klein halfuurtje lopen van de plaats af waar ze ter wereld zijn gekomen, de Platteweg.

Het gezin van Arij en Neeltje
Het echtpaar krijgt elf kinderen, van wie zes overlijden. Eén op de leeftijd van vier maanden, vijf wanneer ze ongeveer anderhalf jaar oud zijn.
Wat een vreselijk verdriet moeten die mensen hebben gehad. Al was het toen de normaalste zaak van de wereld dat zuigelingen en peuters stierven, toch kan ik me niet voorstellen dat dat geen diepe sporen naliet bij de ouders. Juist in de periode dat een kind zo afhankelijk is machteloos te moeten toezien hoe het lijdt en onder je handen wegglijdt lijkt me afgrijselijk. Ook als je op deze dingen bent voorbereid, omdat het vrijwel iedereen treft. De kindersterfte was in die tijd in het westen van Nederland erg hoog, de helft werd niet ouder dan drie jaar.
Eén van de vijf van Arij en Neeltje die wel volwassen worden is mijn overgrootvader Teunis (8). Neeltje overlijdt op 17 maart 1839, op 32-jarige leeftijd, twee weken na de geboorte van haar zoon Gerrit, die wonder boven wonder blijft leven. Was Neeltje een slachtoffer van de veel voorkomende kraamvrouwenkoorts, een infectie door onhygiënische toestanden bij de bevalling?

Image VL00036
Op de tentoonstelling ‘Honderdvijftig jaar Haarlemmermeer’ was deze doorsnede van een arbeidershuisje te zien. Om het kleine potkacheltje hangt wasgoed te drogen. Links de ‘keuken’ met het petroleumstel. De trap naar het zoldertje zal in werkelijkheid wel wat minder mooi zijn geweest. Stel je voor dat je hier moet wonen met een groot gezin!
Hoe woonden ze?
Voor zover ik heb kunnen nagaan woonden Arij en Neeltje in aan elkaar vast gebouwde arbeidershuisjes. Dat soort piepkleine woninkjes bestond uit een kamer en een aanbouwtje, het zogenaamde klompenhok waar werd gekookt, en een zoldertje waar de grotere kinderen te slapen werden gelegd. De kamer had twee bedsteden, voor het ouderpaar en voor het jongste kroost, en daartussen een kast. Verwarmen deed men met een potkacheltje, er werd natuurlijk turf in gestookt. Op de zolder lag je rechtstreeks onder de dakpannen of de rietbedekking en ook de halfsteens- muren lieten de kou en het vocht flink door. En de geluiden van de buren! Wollen dekens waren voor de rijken, de gewone man sliep onder oude juten zakken of een paardendek. Het is te begrijpen dat heel strenge winters niet snel vergeten werden! Meestal was er maar één ‘plee’, buiten uiteraard, voor alle gezinnen die in dat rijtje woonden. Als je geluk had was er een regenton, zo niet, dan moest je je drinkwater uit een sloot of uit een vaart halen.

Waar leefden ze van?
Arij werkte, het kan haast niet anders in Sluipwijk, als veenarbeider. Hij zal wel een vaste kracht zijn geweest, die van begin maart tot eind september in dienst was van een baas. Maar in de winter lag de vervening stil, want turf mag niet bevriezen.
Image VL00037
Een veenarbeider aan het baggeren. Zijn collega in de boot maakt er een egale massa van.
Dan was hij aangewezen op de armenzorg. Mogelijk kon Arij iets bijverdienen door riet te snijden of wilgentenen te kappen en daarnaast kwam hij misschien nog aan wat extra eten door te stropen en te vissen. Ik denk dat Neeltje ’s zomers in het veen ging helpen met treden en turven keren, als ze tenminste niet ‘op alle dag liep’ of net bevallen was. Dat beetje aanvullend inkomen was zonder twijfel hard nodig, omdat het loon van een arbeider toen te laag was om een gezin van te kunnen onderhouden. Ook de kinderen zullen zeker hebben moeten werken. Wellicht zorgde Oma Willemijntje dan voor de kleintjes.

Ons land stond er in de eerste helft van de negentiende eeuw economisch buitengewoon slecht voor en wàt er werd verdiend kwam ten goede aan de dunne bovenlaag van kleine industriëlen en landeigenaren. De positie van de arbeiders, met name van die in de steden, was schandalig slecht. Ze kregen tussen 1820 en 1860 steeds minder loon, al gauw zelfs te weinig om voldoende eten te kunnen kopen.
De rijke werkgevers vonden het zonde om hun ‘volk’ meer geld te gaan betalen, dat leidde uitsluitend tot hebzucht en de mensen zouden het toch maar aan jenever uitgeven. Bovendien, de door henzelf in het leven geroepen kerkelijke en burgerlijke instellingen van liefdadigheid deelden voedsel uit aan de armen, zodat hun werknemers niet van de honger zouden omkomen.
Aldus redeneerden de heren. Ondanks die hulp stierven de arbeiders wel degelijk door gebrek, in die zin dat een uitgemergeld lichaam geen weerstand meer heeft tegen ziekten. Men leefde voornamelijk op roggebrood en aardappelen met azijn. Vlees was een ongekende luxe en eieren en zuivelproducten waren te duur voor de gewone man in de stad.
In 1850 was een kwart van de populatie in West-Nederland geheel of gedeeltelijk afhankelijk van de bedeling. De gemiddelde lengte van de bevolking liep sterk terug, een indicatie van ondervoeding. (Dat is bekend door de signalementen van de jongens die moesten loten voor de militaire dienst.) Als gevolg daarvan verlaagde het legeronderdeel Grenadiers zijn standaard. In 1810 moest je minstens 1.72 meter lang zijn om er bij te mogen komen, in 1866 namen ze genoegen met jongens van 1.67 meter.

Gelukkig woonden Arij en Neeltje niet in een stad, zodat ze geen honger zullen hebben gekend. Want bij vrijwel elk arbeidershuisje op het platteland was een lapje grond, waar kippen en een geit en misschien een varken werden gehouden en waarop aardappels en groenten werden verbouwd. En broer Dirk kon, in de jaren dat hij de boerderij aan de Platteweg nog had, vermoedelijk in de winter wel eens wat missen.
Ik denk dat er nauwelijks geld was voor kleding en schoeisel. Het kan zijn dat ze af en toe tweedehands kleren of een lap stof van de kerk kregen en ze droegen natuurlijk klompen. Overigens ging een zondags pak van een man toen dikwijls een mensen leven mee.

Image VL00038
Een overzicht van de werkzaamheden in het veen uit 1740. Rechts is een ‘veenmeid’ aan het treden, links wordt door een vrouw turf gestoken. Achter de baggerboot worden de turven gekeerd.
Hoe werd turf (gedroogd veen) gewonnen?
Vóór er op grote schaal steenkool werd gewonnen, was turf in het ontboste westen van Nederland de belangrijkste brandstof, niet alleen voor de huishoudens, maar ook voor de bedrijven. Door de inklinking van het land lag het veen grotendeels onder het grondwaterniveau. Om die turf toch te kunnen winnen ging men als volgt te werk:
Image VL00039
Benodigdheden bij de natte vervening. Links vooraan een beugel, zonder lange stok. In het midden een schop om turven te steken en rechts vooraan klompen met treeborden eraan vast.
Eerst werd natuurlijk het veen afgegraven dat op sommige plekken aan de oppervlakte lag. Op andere plaatsen moest de bovenste laag aarde worden weggehaald om erbij te kunnen komen. Men groef steeds dieper, tot in het grondwater, totdat een man met een schop er niet meer bij kon. Dan moesten ze overgaan op baggeren, de zogenaamde natte vervening.
Er werd een boot in het water gelegd met een brede plank naar de wal. Op die plank ging de baggeraar staan. Hij schepte met de beugel (een lange stok met een ijzeren ring aan het einde, waaraan een net was bevestigd) brokken veen onder het water vandaan en in de boot. Daarin stond vaak nog een arbeider, die moest het tot een egale massa roeren en de ongerechtigheden eruit halen. Was de boot vol, dan werd de bagger op het land, de zogenaamde legakker, uitgestort en geëgaliseerd om te drogen. Wanneer het meeste water er uit weggelopen was, gingen de treders aan het werk, overwegend vrouwen en kinderen. Met plankjes, de treeborden, onder hun klompen liepen ze zijdelings over de bagger om er zo veel mogelijk vocht uit te persen. Dat deden ze drie keer. Enkele dagen later werden er lijnen getrokken in de massa met een soort brede hark. Langs die lijnen staken de arbeiders de turven, waarna ze het geheel een tijd lieten liggen om het water te laten verdampen. Dan werden de turven losgemaakt, gekeerd en in rijen gelegd op een ondergrond van riet. Na ongeveer tien weken was de zaak echt droog en kon men er grote stapels van maken, klaar voor het vervoer per schip naar de afzetgebieden.

Elke zomer kwamen er vanuit Duitsland duizenden bovenlanders, seizoensarbeiders, naar de Hollandse veengebieden. Zij namen meestal het loodzware baggerwerk voor hun rekening. In 1811 werden in Reeuwijk en Sluipwijk vierhonderd Duitse arbeiders geteld. Die dorpjes hadden toen samen rond de duizend inwoners, die invasies van vreemdelingen zorgden regelmatig voor ruzies en gevechten.
Door de vervening ontstonden een heleboel meren. Op de meeste plaatsen in Holland werden die later weer drooggemalen. Maar in Sluipwijk niet, daar is alleen nog wat grond rond de kerk en er zijn een paar stroken land overgebleven, waarop de huisjes van de veenarbeiders stonden. Die stroken zijn nu prachtige aan het water gelegen locaties voor woningen van welgestelde mensen. Het kan verkeren!

Arij na de dood van Neeltje
Nadat Neeltje is gestorven blijft Arij achter met vijf kinderen, de jongste is een baby van twee weken. Een korte tijd later komt er een dienstmeisje bij hen wonen, dat na drie jaar weer weg zal gaan. De oudste dochter, Mijntje, is dertien, een leeftijd waarop je in die dagen al lang en hard moet werken. Waarom haalt Arij dan een jonge vrouw in huis, die hij uiteraard moet onderhouden?
Was zij wellicht een ongehuwde moeder die haar kind had verloren of had uitbesteed, en werd ze de voedster van het pasgeboren zoontje van Arij? Dat zou de verklaring kunnen zijn voor het feit dat baby Gerrit, ondanks het overlijden van Neeltje, is blijven leven. En mogelijk zorgde die dienstbode, ook nadat de borstvoeding was afgelopen, voor Gerrit en de rest van het gezin, omdat Mijntje inmiddels ergens anders een baan had.
In april 1844 hertrouwt Arij met een weduwe. In mei 1852 treedt Mijntje in het huwelijk met metselaar Jan Verheul. Dat gebeurt in Alphen aan de Rijn, haar woonplaats op dat moment. Arij is bij de plechtigheid aanwezig. Hoe zou hij erheen zijn gegaan? Met een klein bootje of lopend naar de Gouwe, een gedeelte van de hoofdvaarroute tussen Rotterdam en Amsterdam, en daar voor een paar centen meeliften met een beurtschip lijkt me het meest waarschijnlijke.
In november 1853 moet Arij opnieuw naar Alphen, deze keer om de dood van zijn negentienjarige dochter Lena aan te geven, die daar boerenmeid was. In de akte staat dat Arij geen beroep heeft. Is hij lichamelijk niet meer in staat om te werken of is hij werkloos doordat de Sluipwijkse veengebieden dan al bijna helemaal uitgebaggerd zijn?
Hij heeft na Lenas sterven nog maar vier kinderen over, Mijntje, Jan, Teunis en Gerrit. Arij overlijdt op 18 mei 1857 in Reeuwijk, 58 jaar oud. Zijn zoon Teunis doet er aangifte van.

Hoe het de kinderen verging staat in het verhaal van Teunis (8). Alleen Gerrit speelt daar geen rol in, hij bleef in de buurt van Reeuwijk wonen. Hij was arbeider en later melkslijter en hij kreeg zeven kinderen, van wie slechts twee dochters volwassen werden. Gerrit is ouder dan 77 jaar geworden.


Deze website is gemaakt en ontworpen door NMMOnline.